Genocideverdrag (1948) – Verenigde Naties

//

Op 9 december 1948 stelden de Verenigde Naties – enkele jaren na de Holocaust – het Genocideverdrag vast. Dit verdrag werd ook wel het ‘Verdrag voor het voorkómen en bestraffen van de misdaad van genocide’ genoemd. Het Genocideverdrag definieerde het begrip genocide. Op 12 januari 1951 werd het verdrag uiteindelijk geratificeerd.

De Verdragsluitende Partijen,

In overweging genomen hebbende de verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, nedergelegd in haar resolutie 96 (1) gedagtekend 11 December 1946, dat genocide een misdrijf is krachtens internationaal recht, in strijd met de geest en de doelstellingen van de Verenigde Naties en veroordeeld door de beschaafde wereld;

Erkennende, dat te allen tijde genocide de mensheid grote verliezen heeft toegebracht; en

Overtuigd, dat, teneinde de mensheid van deze afschuwelijke gesel te verlossen, internationale samenwerking noodzakelijk is;

Komen hierbij als volgt overeen:

Artikel I: De Verdragsluitende Partijen stellen vast, dat genocide, ongeacht of het feit in vredes- dan wel in oorlogstijd wordt bedreven een misdrijf is krachtens internationaal recht, welk misdrijf zij op zich nemen te voorkomen en te bestraffen.

Artikel II: In dit Verdrag wordt onder genocide verstaan een van de volgende handelingen, gepleegd met de bedoeling om een nationale, ethnische, godsdienstige groep, dan wel een groep, behorende tot een bepaald ras, geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen:

(a) het doden van leden van de groep;
(b) het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;
(c) het opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden die gericht zijn op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging;
(d) het nemen van maatregelen, bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;
(e) het gewelddadig overbrengen van kinderen van de groep naar een
andere groep.

Artikel III: Strafbaar zijn de volgende handelingen:

(a) genocide;
(b) samenspanning om genocide te plegen;
(c) rechtstreeks en openbaar aanzetten tot genocide;
(d) poging tot genocide;
(e) medeplichtigheid aan genocide.

Artikel IV: Zij, die genocide of een der andere in artikel III genoemde feiten plegen, worden gestraft, onverschillig of zij constitutioneel verantwoordelijke regeringspersonen, ambtenaren of privé‚ personen zijn.

Artikel V: De Verdragsluitende Partijen verbinden zich om, overeenkomstig hun onderscheiden grondwetten, de wetten af te kondigen, welke nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit Verdrag, en, in het bijzonder, voor de vaststelling van doeltreffende straffen voorheil, die schuldig zijn aan genocide of enig ander in artikel III genoemd feit.

Artikel VI: Zij, die worden beschuldigd van genocide of enig ander in artikel III genoemd feit, worden berecht door een daartoe bevoegde rechtbank van de Staat, binnen welks gebied het feit is gepleegd, of door een zodanige internationale strafrechter als daartoe bevoegd is ten aanzien van die Verdragsluitende Partijen, welke de rechtsmacht van deze rechter hebben aanvaard.

Artikel VII: Met betrekking tot uitlevering worden genocide en de andere in artikel III genoemde feiten niet beschouwd als politieke misdrijven.

De Verdragsluitende Partijen verbinden zich in die gevallen verzoeken om uitlevering in te willigen overeenkomstig hun wetten en de voor hen van kracht zijnde verdragen.

Artikel VIII: Elke Verdragsluitende Partij kan een beroep doen op de bevoegde organen van de Verenigde Naties om krachtens het Handvest van de Verenigde Naties zodanige maatregelen te treffen, als zij passend achten ter voorkoming en onderdrukking van daden van genocide of van enig ander in artikel III genoemd feit.

Artikel IX: Geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen, de interpretatie, toepassing of tenuitvoerlegging van dit Verdrag betreffende, met inbegrip van de geschillen, welke betrekking hebben op de verantwoordelijkheid Van een Staat voor genocide of enig ander in artikel III genoemd feit, worden, op verzoek van een der bij het geschil betrokken partijen, voorgelegd aan het Internationale Gerechtshof.

Artikel X: Dit Verdrag, waarvan de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, draagt de dagtekening van 9 December 1948.

Artikel XI: Dit Verdrag kan tot 31 December 1949 worden ondertekend door ieder Lid van de Verenigde Naties en door elke andere Staat, die, niet Lid van de Verenigde Naties zijnde, een uitnodiging tot ondertekening heeft ontvangen van de Algemene Vergadering.

Dit Verdrag wordt bekrachtigd en de akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Na 1 Januari 1950 kunnen tot dit Verdrag toetreden elk Lid van de Verenigde Naties en elke Staat, die, niet Lid van de Verenigde Naties zijnde, een uitnodiging heeft ontvangen als bovenbedoeld.

De akten van toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel XII: Elke Verdragsluitende Partij kan te allen tijde door kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de toepasselijkheid van dit Verdrag uitbreiden tot een of alle der gebieden, voor welker buitenlandse betrekkingen deze Verdragsluitende Partij verantwoordelijk is.

Artikel XIII: Op de dag, waarop de eerste twintig akten van bekrachtiging of toetreding zijn nedergelegd, maakt de Secretaris-Generaal proces- verbaal op en doet een afschrift hiervan toekomen aan elk Lid van de Verenigde Naties en aan elk der Staten, niet-Leden, bedoeld in artikel XI.

Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na die, waarop de twintigste akte van bekrachtiging of toetreding is nedergelegd. Elke bekrachtiging of toetreding, tot stand gekomen na voornoemde datum, wordt van kracht op de negentigste dag, volgende op de nederlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding.

Artikel XIV: Dit Verdrag blijft van kracht voor de tijd van tien jaren van de dag af, waarop het in werking is getreden.

Het blijft daarna van kracht, telkens voor de tijd van vijf jaren, voor die Verdragsluitende Partijen. welke het niet ten minste zes maanden voor het verstrijken van de lopende termijn hebben opgezegd.

Opzegging geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel XV
Indien, tengevolge van opzeggingen, het aantal der bij dit Verdrag betrokken Partijen minder dan zestien mocht bedragen, houdt het Verdrag op van kracht te zijn van de dag af, waarop de laatste van deze pzeggingen van kracht wordt.

Artikel XVI: Een verzoek tot herziening van dit Verdrag kan te allen tijde door elke Verdragsluitende Partij worden gedaan door middel van een schriftelijke kennisgeving, gericht aan de Secretaris-Generaal.
De Algemene Vergadering beslist, of en zo ja, welke stappen zullen worden gedaan met betrekking tot een dergelijk verzoek.

Artikel XVII: De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties stelt alle Leden van de Verenigde Naties en de Staten, niet-Leden, als bedoeld in artikel XI van het volgende in kennis:
(a) ondertekeningen, bekrachtigingen en toetredingen, ontvangen overeenkomstig artikel XI;
(b) kennisgevingen ontvangen overeenkomstig artikel XII;
(c) de datum, waarop dit Verdrag in werking treedt overeenkomstig artikel XIII;
(d) opleggingen, ontvangen overeenkomstig artikel XIV;
(e) de beëindiging van dit Verdrag overeenkomstig artikel XV; f. kennisgevingen, ontvangen overeenkomstig artikel XVI.

Artikel XVIII: Het origineel van dit Verdrag wordt nedergelegd in het archief van de Verenigde Naties.
Een gewaarmerkt afschrift van het Verdrag wordt ter hand gesteld aan alle Leden van de Verenigde Naties en aan de Staten, niet-Leden, bedoeld in artikel XI.

Artikel XIX: Dit Verdrag wordt door de Secretaris-Generaal geregistreerd op de dag waarop het in werking treedt.

Bronnen:
-http://www.preventgenocide.org/nl/verdrag.htm
-Mient Jan Faber, Srebrenica: de genocide die niet werd voorkomen (Baarn 2002) p.189